Algemeen

1. Kinderen worden beschermd en gekoesterd door hun ouder(s)

Daar wordt de basis gelegd voor hun verdere leven. De relatie die zij opbouwen met ouder(s), broers en zusters, oma’s en opa’s is van heel groot belang. Zij vormen de zogeheten ‘binnenwereld’ van het kind. Zij geven in eerste instantie veiligheid en geborgenheid aan een kind. Eén van de eerste momenten dat een klein kind in aanraking komt met de ‘buitenwereld’ is op het kinderdagverblijf. Het kinderdagverblijf is een maatschappij in het klein waar kinderen relaties aangaan met andere volwassenen en met andere  kinderen. Kinderen worden op een andere manier gestimuleerd door de mensen om hen heen en door het materiaal dat zij krijgen aangeboden. Deze kennismaking met de ‘buitenwereld’ moet zorgvuldig gebeuren. Kinderopvang biedt een ondersteuning voor ouders die buitenshuis werken of studeren en/of andere bezigheden hebben, maar het draagt ook bij aan het verbreden van de leefwereld en de ontwikkeling van het kind. De manier waarop de K.O.V dat wil doen, wordt omschreven in het pedagogische beleid.

 

2. Visie

Wij gaan er vanuit dat ieder kind uniek is en dat het zich ontwikkelt op zijn eigen manier. Op basis van aanleg, binnen de mogelijkheden die hem daar toe geboden worden. De omgeving en de wisselwerking tussen kinderen en volwassenen zijn daarbij belangrijk. Door middel van een kwalitatief goede opvang, willen wij de juiste voorwaarden scheppen zo; dat tijdens de afwezigheid van hun ouders de kinderen zich kunnen ontwikkelen en ontplooien als zelfstandige en zelfbewuste kinderen, die elkaar respecteren en accepteren. Dit kan mede mogelijk gemaakt worden door ieder kind op zijn eigen tempo en met zijn mogelijkheden op sociaal emotioneel gebied te ondersteunen, waardoor ze zullen opgroeien tot volwaardige personen in deze samenleving.

 

3. Het beleid  is gebaseerd op vijf uitgangspunten

1. Delen van opvoedingsverantwoordelijkheid met ouders

De ouder is de primaire opvoeder. Op het kinderdagverblijf is er eveneens sprake van opvoeding. Het kinderdagverblijf is een partner in de verzorging en opvoeding. In overleg met de ouders vullen wij de thuissituatie aan. De K.O.V. is een verlengstuk in de opvoeding van kinderen. Er vindt een wisselwerking plaats tussen leidsters en ouder(s) over het ‘hoe’ en ‘wanneer’ van de ontwikkeling van hun kind. De manier van opvoeding verschilt echter onder meer door de deelname aan de groep en de aanwezigheid van ‘professionele opvoeders’ (de leidsters).

 

2. Zelfvertrouwen, eigenwaarde en respect

Kinderen en ouders dienen op een respectvolle manier te worden benaderd. Verschillen tussen de kinderen worden als verrijking van de groep beschouwd. Om te kunnen ‘groeien’, moet het kind zich thuis voelen. Het personeel op het kinderdagverblijf dient uit te stralen dat elk kind en zijn of haar ouder(s) geaccepteerd en uniek zijn op het kinderdagverblijf. Kinderen worden op een positieve, opbouwende manier benaderd.

 

3. Zelfstandigheid, zelfredzaamheid – tegenover – vertrouwdheid, geborgenheid en veiligheid

De leidster zoekt het evenwicht tussen geborgenheid en veiligheid aan de ene kant en uitdagingen aan de andere kant. Veiligheid en geborgenheid bieden de basis voor zelfvertrouwen. Uitdagingen vormen de basis voor onderzoek en zelfstandigheid. Als deelnemer van de groep leren kinderen van elkaar en leren zij met elkaar rekening te houden.. Er moet ook vrijheid zijn voor eigen keuzen, bijvoorbeeld om deel te nemen aan georganiseerde activiteiten of om vrij te spelen. Binnen de groep zijn er duidelijke regels, deze regels geven een kind duidelijkheid en vertrouwen. De regels zijn niet bedoeld als een keurslijf. Zij dienen om de veiligheid te garanderen en de ruimte te scheppen voor elk kind om zich te ontplooien.

 

4. De ontwikkeling van het kind

Op het kinderdagverblijf worden de kinderen op allerlei manieren uitgedaagd. Het kinderdagverblijf is echter geen school. ‘Leren’ is niet een verplichte activiteit op zich, het leren is verpakt in spel en activiteit. Kinderen ‘groeien’ door het aanbieden van activiteiten die aansluiten bij hun leefwereld. Hun cognitieve, lichamelijke, sociale en emotionele ontwikkeling wordt gestimuleerd door een gevarieerd aanbod van activiteiten.

 

5. Signalering en uitwisseling

Tenslotte, kan het kinderdagverblijf een functie vervullen door tijdig problemen te signaleren. Voor specifieke problematiek zal er gericht gezocht worden naar een passende oplossing. Ouders wordt een omgeving aangeboden waarin zij met andere ouders en met leidsters ervaringen kunnen uitwisselen en bij problemen naar de juiste instanties verwezen kunnen worden. Leidsters hebben een signaalfunctie bij ontwikkelingsproblemen en opvoedkundige problemen. Leidsters kunnen ouders adviseren, maar hebben geen beslissende taak hierin. Bij verdere problemen in de ontwikkeling en/of opvoeding zal er een gesprek plaatsvinden tussen de leidinggevende en de ouders. Naar aanleiding van dit gesprek worden er eventuele stappen ondernomen tot professionele hulp.

 

4. Opvoedingsdoelen

De basis zijn de vier opvoedingsdoelen, zoals de wijze waarop de emotionele veiligheid van kinderen wordt gewaarborgd, de mogelijkheden voor kinderen tot de ontwikkeling van hun persoonlijke- en sociale competentie, en de wijze waarop de overdracht van normen en waarden aan kinderen plaatsvindt.

 Voor de pedagogische onderbouwing van de Wet kinderopvang en de bijbehorende toelichting, is gekozen voor de vier opvoedingsdoelen van professor J.M.A. Riksen-Walraven.

Professor J.M.A. Riksen-Walraven stelt dat het opvoedingsdoel “ervaren van emotionele veiligheid”wat haar betreft wezenlijk is. Een kind dat zich niet veilig voelt in een omgeving, is niet in staat om indrukken en ervaringen op te nemen.

Zij formuleert in haar theorie vier opvoedingsdoelen:

  • een gevoel van emotionele veiligheid bieden.
  • Gelegenheid tot het ontwikkelen van persoonlijke competenties bieden.
  • Gelegenheid tot het ontwikkelen van sociale competenties bieden.
  • De kans om zich waarden en normen, de “cultuur”van een samenleving eigen te maken: socialisatie.

Deze opvoedingsdoelen gelden voor alle kinderen in de leeftijd van 0 tot en met 12 jaar.

 

5. Emotionele veiligheid

Het bieden van een gevoel van veiligheid is de meest wezenlijke pedagogische doelstelling voor de kinderopvang. Er zijn drie bronnen van veiligheid te onderscheiden:

  • Vaste en sensitieve verzorgers. De beschikbaarheid van sensitief reagerende opvoeders in de eerste levensjaren is bevorderlijk voor de veerkracht van kinderen, ook op de langere termijn.
  • Aanwezigheid van bekende leeftijdsgenoten. In een vertrouwde groep kunnen kinderen gevoelens van verbondenheid en sociale verantwoordelijkheid ontwikkelen.
  • De inrichting van de omgeving. De inrichting van een ruimte kan een bijdrage leveren aan een gevoel van geborgenheid. Aandachtspunten zijn akoestiek, licht, kleur en indeling van de ruimte.

 

6. Persoonlijke competentie

 Met het begrip persoonlijke competentie worden persoonskenmerken zoals veerkracht, zelfstandigheid en zelfvertrouwen, flexibiliteit en creativiteit bedoeld. Dit stelt een kind in staat om allerlei typen problemen adequaat aan te pakken en zich goed aan te passen aan veranderende omstandigheden. Bij jonge kinderen zijn exploratie en spel de belangrijkste middelen om greep te krijgen op hun omgeving. Exploratie en spel worden bevorderd door:

  • Inrichting van de ruimte en aanbod van materialen en activiteiten. De inrichting van de ruimte moet zodanig zijn dat een kind zich veilig voelt en met aan de leeftijd aangepast materiaal kan spelen.
  • Vaardigheden van pedagogisch werkers in het uitlokken en begeleiden van spel. pedagogisch werkers scheppen condities voor spel door een aanbod van materialen en activiteiten dat aansluit bij het ontwikkelingsniveau en interesse van een kind, zonder een kind het initiatief uit handen te geven.

Aanwezigheid van bekende leeftijdsgenoten. Goede relaties met leeftijdsgenoten bevorderen de kwaliteit van hun uitwisseling en van hun spel. Het streven naar een zo groot mogelijke stabiliteit bij het samenstellen van groepen is belangrijk.

 

7. Sociale competentie

 Het begrip “sociale competentie”omvat een scala aan sociale kennis en vaardigheden, zoals zich in een ander kunnen verplaatsen, kunnen communiceren, samenwerken, andere helpen, conflicten voorkomen en oplossen, het ontwikkelen van sociale verantwoordelijkheid. De communicatie over en weer met leeftijdsgenoten, het deel zijn van een groep en het deelnemen aan groepsgebeurtenissen biedt kinderen een leefomgeving voor het opdoen van sociale competenties. Het geeft aan kinderen kansen om zich te ontwikkelen tot evenwichtige personen die functioneren in de samenleving.

 

8. Overdracht van normen en waarden

 De kans om zich waarden en normen, de “cultuur”van een samenleving, eigen te maken; socialisatie. Kinderopvang biedt een bredere samenleving dan het gezin, waar kinderen in aanraking komen met andere aspecten van de cultuur en de diversiteit die onze samenleving kenmerkt. De groepssetting biedt daarom in aanvulling op de socialisatie in het gezin, heel eigen mogelijkheden tot socialisatie en cultuuroverdracht.

 

9. De dagindeling

 De dagindeling wordt bepaald door de behoefte van kinderen om te eten en te slapen. Daarbij komen een aantal rituelen,die de vaste momenten van de dag markeren. Afscheid nemen, samen fruit eten, een boterham eten, de middagslaap, voorlezen of zingen, knutselen, buiten spelen zijn allemaal terugkerende rituelen van de dag. Gezamenlijke momenten bieden gezelligheid en rust. Voor het kind is de sfeer op dat moment belangrijker dan het doel van het samenzijn. Bij gezamenlijke momenten houden beroepskracht rekening met wat kinderen aankunnen. Bijvoorbeeld bij het bepalen van de tijdsduur van de lunch wordt rekening gehouden met hoelang kinderen in staat zijn om op een stoeltje te blijven zitten.

 

 

10. De uitdaging van de groep

Spelen is een manier om de wereld te ontdekken en te ordenen. Kinderen oefenen met wat zij kennen uit de wereld van volwassenen (poppen aankleden, eten koken). Zij experimenteren met de mogelijkheden van materiaal (zand en water, papier en verf). ‘t Parelbosch is ingesteld op de behoeften van kinderen om zich spelenderwijs te uiten, zowel individueel als in groepsverband. Alle groepen zijn Horizontale groepen. De kinderen leren rekening te houden met elkaar en de activiteiten zijn op leeftijd en op de ontwikkeling van de kinderen afgestemd. Kleine kinderen kunnen zich vrij bewegen in de groepsruimte. De kinderen op de verschillende leeftijdsgroepen kennen elkaar en groeien samen door naar de volgende leeftijdsgroepen. Hierdoor ontstaat stabiliteit, veiligheid en rust.

 

11. Thuisgevoel

 Om de twee leefwerelden van het kind op elkaar aan te laten sluiten overleggen ouders en beroepskracht. Er moet sprake zijn van een uitwisseling van informatie. Alleen als ouders weten wat er in een groep gebeurt, en beroepskracht weten wat er thuis speelt, kan er sprake zijn van gedeelde opvoeding. Vanaf het wennen tot het vertrek naar de basisschool, heeft beroepskracht een sturende rol bij de oudercontacten. De beroepskracht heeft zoveel mogelijk mondelinge overdracht bij haal- en brengmomenten. Dit is van belang om de dagelijkse oudercontacten op een gezellige en open manier te onderhouden.We maken geen gebruik van schriftelijke overdracht richting de ouders. Het schrijven van schriftjes neemt extra tijd in beslag. We hebben ervoor gekozen om deze tijd te besteden aan het individuele kind of aan de kinderen in de groep.

 

12. Oudergesprekken

Beroepskracht en ouders wisselen informatie uit over praktische zaken zoals halen en brengen, eten en slapen. Daarnaast kan de beroepskracht profiteren van informatie over hoe het kind zich thuis gedraagt. En ouders willen zicht krijgen op hoe hun kind binnen de groep is. Beroepskracht en ouders kunnen informatie uitwisselen over:

  • Hoe het kind zich ontwikkeld;
  • Het sociale gedrag van het kind;
  • Bijzondere voorvallen op het dagverblijf of thuis;
  • Afstemming in handelen.

Ouders en beroepskracht zijn afhankelijk van de informatie die zij van elkaar krijgen. De groep is geen eiland dat afgesloten is voor ouders. Een ouder krijgt ruimte om vragen te stellen en met opmerkingen te komen. Soms zijn ouders de Nederlandse taal niet (helemaal) machtig. Het is een uitdaging voor de leidster om te zorgen dat deze ouders ook goed geïnformeerd worden over hun kinderen.

Voor meer diepgang in de contacten zijn er oudergesprekken. Twee keer per jaar vindt er een 15 minuten gesprek plaats. Doel van het oudergesprek is:

  • Vormgeven aan gedeelde opvoeding door informatie-uitwisseling;
  • De ontwikkeling van het kind bespreken;
  • Een kans te geven voor beroepskracht of ouders om te spreken over problemen en/of om vragen te stellen;
  • Beroepskracht en/of ouders kunnen altijd het initiatief nemen voor extra oudergesprekken.

Ouders hebben te allen tijde ook de gelegenheid om telefonisch contact op te nemen met de beroepskracht van de groep. Er mag dan ook altijd even gebeld worden om te vragen hoe het gaat met het kind. Verslagen van de oudergesprekken worden in een afgesloten kast op het kantoor bewaard totdat het kind het kinderdagverblijf verlaat. De ouder(s) hebben het recht om een kopie van het verslag te ontvangen en/of de verslagen in te zien.

 

13. Halen en brengen van kinderen

De kinderen kunnen in de regel gebracht worden v.a. 08:00 uur en gehaald tot 18:00 uur. Als er van deze tijden wordt afgeweken wordt er van de ouders verwacht dit te melden (telefonisch of mondeling). Sommige ouders hebben een contractuele overeenkomst waarbij afwijkingen van de reguliere opvangtijden vastgelegd zijn.

Tijdens het intakegesprek wordt er met de ouder afgesproken wie het kind op mag halen van ’t Parelbosch. Is er in het intakegesprek of tijdens een later contact niet gemeld dat het kind door een ander dan de eigen ouder(s)/verzorger(s) gehaald wordt, gaat het kind niet mee. Te allen tijde wordt de ouder op dat moment ingelicht. Is de ouder niet bereikbaar, dan zal het kind op de opvang blijven totdat er contact is geweest met de ouder

 

14. Begroeting

Als het kind de groep binnenkomt, begroet de leidster het kind en de ouder. Zij maakt duidelijk dat het kind en de ouder welkom zijn in de groep en stelt vragen om een gesprek te openen. Bij het afscheid, neemt de leidster het kind over van de ouder. Kinderen hechten aan een vast patroon bij het afscheid nemen. Het kind voelt zich opgenomen in de groep. Zijn dag op het dagverblijf begint. Het moment van afscheid nemen is voor alle partijen duidelijk. Voor het kind is het belangrijk dat het weet dat zijn ouder weggaat en later terugkomt. Het is daarom van belang dat het kind ziet, wanneer de ouder vertrekt. De verantwoording voor het kind van de ouder begint/eindigt wanneer de ouder en het kind elkaar gezien hebben, zowel bij binnenkomst en bij het verlaten van het dagverblijf. De verantwoording ligt bij de ouders, zodra ouder en kind samen zijn.